DE IJSGANG - Sneeuw, ijs of water?


Water onder het ijs.

Iets ten westen van de centrale ijskap van de Vatnajokoel bevindt zich een inzinking in het ijslandschap. De oppervlakte is ongeveer 35 km2, en in het midden is ze zo'n 500 meter diep. Deze grote put vult zich met water, dat onstaat door het smelten van het gletsjerijs. Op zich zou het ijs in het midden van een gletsjer nooit smelten, maar onder de oppervlakte zit een gebied van vulkanische aktiviteit, die het ijs smelt. Hierdoor ontstaat het Gri'msvoetn, een gigantisch meer, dat trouwens dikwijls onzichtbaar wordt omdat het dichtvriest. Het water van het meer wordt alleen ingedamd door ijs, met alle gevolgen vandien. In het begin van deze eeuw barstte het water om de tien jaar door het ijs, en stroomde dan een week lang naar beneden, de vallei in. Daarbij haalde het soms een debiet van 50.000 m3/sec. Af en toe ging het ook nog gepaard met gewelddadige vulkaanuitbarstingen, waarbij het niet duidelijk was of de vulkaan oorzaak of gevolg was. Misschien had ze het doorbreken van het ijs veroorzaakt, of is ze voorheen zelf onderdrukt door de massa water, en kwam ze vrij door de plotse vermindering van de druk. De laatste vulkaanuitbarsting daar vond plaats in 1983. Het zal dus niet verbazen dat er een jaarlijkse expeditie uitrukt om te gaan meten wat de hoogte is van het water in het meer. Na de uitbarsting was het 200 meter gezakt, en sindsdien stijgt het 2,5 cm per week. Na een jaar wordt dus zo'n 12 tot 14 meter stijging genoteerd. Het water van de rivieren die onder het ijs uitkomen geven door hun graad van zwavelgeur aanwijzingen over de aktiviteit onder het ijs. Ook de aardbevingen in de buurt worden mee in kaart gebracht om de evolutie op de voet te volgen. Spijtig genoeg zijn de uitbraken van het meer veel onregelmatiger geworden, tot soms om de vijf jaar. En dat is nog maar 1 gebied in deze Vatnajokull. De laatste jaren begon men aan de hand van de gegevens te beseffen dat er in 1955, ten noordwesten van Gri'msvoetn, een vulkaanuitbarsting is geweest onder het ijs. Het gebied wordt "sigdoeld" genoemd, heksenketel.

Van sneeuw tot ijs

Het onderzoek van het ijs dient verschillende doelen. Zoals hiervoor gezien bestudeert men de veranderingen in de gletsjer, de aangroei of de afname van de dikte en van de uitlopers van de gletsjer. Maar men kan er ook mee in het verleden kijken. Met graaft een koker in de sneeuw, en neemt met 30 cm lange buizen stalen op verschillende hoogten, tot zo'n 10 meter diep. Van daaruit boort men dan nog dieper om stalen te nemen. De stalen worden gewogen, gemeten en bestudeerd, ook later in het labo onderzoekt men de samenstelling. Daaruit heeft men geleerd dat sommige gletsjergebieden lang stabiel blijven. Ba'rd-arbunga leverde stalen op met informatie van 400 tot 1000 jaar geleden. (Trouwen in Groenland heeft men nog ouder ijs gevonden, omdat daar minder seizoenschommelingen optreden. De bodemlaag van het ijs bleek meer dan 100.000 jaar oud te zijn). Je kan uit ijs heel wat informatie halen over het klimaat in het verleden. Zelfs met een telelens kan je verschillende soorten ijs onderscheiden. Versgevallen sneeuw is het gemakkelijkste, omdat die zo licht is en veel lucht bevat. Sneeuwvlokjes bestaan uit hexagonale kristallen, waarvan de armen sterk kunnen verschillen van een weefsel van stekels tot combinaties van plaatjes. De sneeuw die oorspronkelijk een zachte, luchtige laag vormt, ondergaat dan zonnewarmte of wrijving door beweging, waarbij de uiteinden van de kristalarmen afbreken. Daardoor wordt het ijs vaster, alhoewel het nog veel lucht bevat. Door afwisselend smelten en terug bevriezen, en onder druk van de erbovenop komende lagen, wordt het steeds harder en glasachtiger, nog wel gevuld met luchtbelletjes. In 1969 zag men deze evolutie duidelijk toen stalen nam tot 40 meter diep. Toen men verder boorde vond men in een staal op 101 meter diepte een laagje asse van de vulkaanuitbarsting van 1918.

Vuur onder het ijs

Aan de rand van het grootste Gletsjergebied, de Vatnajoekull ligt de hooste vulkaan van Ijsland, de Oeraefajoekull. Binnen het Europese continent is het de derdegrootste vulkaan. De eerste uitbarsting die bekend is, dateert van 1362. Het is dan ook de meest verwoestende uitbarsting die bekend is. Een volledig dorp met 30 tot 40 boerderijen werd verwoest. Volgens geschriften hoorde men eerst een knal als een donderslag. Terwijl iedereen in paniek wegrende klonk de volgende knal al, luider nog dan de eerste. Bij de derde knal explodeerde de gletsjertop, waarna een massa stof, ijs, water en modder neerdaalde op de streek, en ze voor lang onbewoond achterliet. Vierhonderd jaar later, op 4 augustus 1727 voelde men een aardbeving, daarna nog een, en de Oerafajoekull vulkaan barste opnieuw uit, minder hevig dan de vorige keer. Daarbij schoven wel de gletsjerarmen over de vallei, en bedolven alles onder modder en ijs. De vulkaanaktiviteit duurde bijna een jaar. We zijn nu weer bijna 300 jaar verder, maar op het moment zijn er geen sporen van aktiviteit onder het ijs meer te bekennen.






1

(Sneeuw, ijs of water?) - DE IJSGANG -